dinsdag 21 mei 2019


PINKSTERVERHAALTJE

Er waren eens vier jonge mannen. Zij heetten Matthieu, Mark, Luuk, en Jan. Zij hadden veel meegemaakt van wat er met Jezus en Maria gebeurd was. Zij waren er getuige van, dat de Heilige Geest op de dag van Pinksteren neerdaalde over Maria, de leerlingen, en iedereen die erbij was.  En ze vroegen zich af: wat was dit toch, in hemelsnaam? Dat geraas van de wind die plotseling opstak, en die gekke vlammetjes die boven ieders hoofd te zien waren. Het ging als een lopend vuurtje rond, iedereen begon wild enthousiast te praten, en ze verstonden elkaar ook nog! Ze moesten ook meteen denken, wat er met Maria gebeurde, toen de engel aan haar verscheen en haar zij dat ze zwanger zou worden van de Heilige Geest, en een zoon zou baren, die Jezus genoemd zou worden. Nee, het was geen inbeelding, want Jezus, die kwam er echt, ze waren immers met hem opgetrokken. Ze maakten mee dat hij wonderen deed, aan het kruis gestorven was, maar op de derde dag uit het graf verrees, dat hij aan zijn geliefden verscheen, en ten hemel opvoer. Het was allemaal echt gebeurd, maar wat betekende dit toch, in Godsnaam?  Hoezeer hun hersens ook kraakten, ze kwamen er niet uit.

Op een mooie pinksterdag, zaten ze te mijmeren bij een vennetje. Ze zagen van die grappige kevertjes krinkelend en winkelend over het spiegelende wateroppervlak gaan, en plotseling viel het kwartje: ze moesten gewoon opschrijven wat hun inviel!  (geen wonder, want die kevertjes worden ook wel ‘schrijvertjes’ genoemd, en Guido Gezelle heeft er een prachtig gedicht over gemaakt).

En zo vertelden ze elkaar het volgende verhaaltje, en schreven het meteen op:

 “In het begin was er alleen God, en de Geest. Ze hadden samen de wereld geschapen. Op de zesde dag schiepen ze de mens, mannelijk en vrouwelijk schiepen ze hen. Op de zevende dag rustte God lekker uit. Maar op de achtste dag, de zoveelste in de schepping, werd God wakker uit een rusteloze slaap. Het was niet goed met de mens, wist hij. Adam en Eva hadden bij God in het paradijs kunnen blijven, als ze niet in de verleiding waren gekomen om méér te willen … En wat God ook deed om het tij te keren: niets hielp. Dus God riep de Geest bij zich en zei: Geest, je weet dat ik de goedheid zelf ben, maar mijn liefde bereikt de mensen gewoon niet. Hoe moet het nu toch verder? De Geest verwijlde echter in diepe gedachten, en zei dromerig: “Vóór de zondeval was de aarde een lekkere oersoep-bal”.

God kon dit grapje niet waarderen, en spoorde de Geest aan een goede list te bedenken om de mens voor zich te winnen. “Weet je, zei de Geest, je bent ook zo ver weg. Laat je toch eens zien onder de mensen! “Ja maar, zei God, ik ben zo groot en zij zijn zo klein. Hoe moet dat dan? Ik heb geen lichaam, want ik ben Geest”.  “Pardon, zei de Geest, ik ben de Geest!. Jij bent de Alfa, en de Omega, begin en einde van alles. Ik ben alles wat daar tussen in zit.”. “Dan is mijn tijd nog niet gekomen, want het einde is nog lang niet nabij”, zei God, terwijl hij de Geest een beetje ondeugend aankeek. “Weet je”, zei God tegen de Geest, jij kunt je toch verplaatsen in wie je maar wil? Tijd en ruimte spelen voor jou geen enkele rol”. Als jij nou eens probeert de mens nabij te komen?” “Nee, zei de Geest, nu met ernstige blik, “zonder jouw liefde kan ik niets. Alleen jouw liefde kan de mens tot diep in het hart beroeren. Wat is er nu mooier dan dat wij samen naar de mens toegaan en vragen: Mag mijn woord van liefde in jou tot leven komen, in jou voelbaar, tastbaar worden, door jou zichtbaar worden? Ik weet wel iemand die zal zeggen “Mij geschiede naar jouw Woord”. Maria, zo is haar naam. Dit zal het geheim zijn, waarin wij haar zullen laten delen: dat Jij in haar mens zult worden, uit haar geboren zult worden, als geschenk voor heel de mensheid. Alleen, zei de Geest terwijl hij een guitig gezicht trok: Neem me niet kwalijk, ik wil jouw Naam niet miskennen, maar je moet wel een andere naam krijgen, niet “Iets” of zo. Dat is veel te vaag.

Ik zal tegen Maria zeggen dat ze jou Jezus moet noemen. Stel je eens voor, dat jij geboren zult worden als een klein mensje,  dat er goed voor je gezorgd zal worden. Fijn toch? Van al dat geschep word je toch alleen maar moe? Iedereen zal met Maria meeleven, zij zullen ook een beetje zwanger zijn, jij zult ook hun kindje zijn. Iedereen zal vertederd om jou zijn.

 “Heel leuk hoor”, zei God, terwijl hij nu degene was die een ernstig gezicht trok: “maar jij weet evengoed als ik dat ik niet op de wereld zal komen om geknuffeld te worden, maar om de diepe nood te lenigen waarin de mensen verkeren, dat zij afgescheiden zijn van Mij, helemaal op zichzelf teruggeworpen zijn in het onmetelijke heelal. Ik zal goed voor de mensen zijn, hen genezen van ziekten, alles voor hen doen wat in mijn vermogen ligt. Maar ik zal ook tegenstand krijgen, men zal mij verfoeien om wat ik zal zeggen, dat ik van Goddelijke oorsprong ben. Ik sidder nu al bij de gedachte aan de vreselijke manier waarop ik aan mijn einde zal komen.  Ze zullen mij bespotten en mij uitdagen het vege lijf te redden door mijn goddelijke trukendoos te openen.

Alsof het dáárom gaat!  De mens zal nooit doorgronden dat ik zal moeten sterven om weer te verrijzen, en dat degenen die echt in mij geloven, samen met mij zullen sterven en verrijzen, ooit. Pas dan zullen zij met mij verenigd zijn, tot in eeuwigheid gelukkig zijn. Maar het einde is nog lang niet nabij: tot die tijd zal ik telkens weer mijn Geest, jou dus als het ware, over hen uitstorten, hen nieuw leven inblazen, als zij alle moed verloren hebben”.

Maar eerlijk gezegd, de moed zinkt mij nu al een beetje in de schoenen, als ik bedenk wat mij allemaal te wachten staat. “Zeg Geest, weet jij iets om mij dat laatste zetje te geven, dat ik niet een al te harde landing op aarde zal maken? De Geest hoefde zich niet lang te bedenken. Hij wist dat er ooit iemand geboren zou worden die de mensen moed in zou spreken in moeilijke tijden, hen weer hoop zou geven.

“Vooruit met de geit”, zei de Geest, ik ga het nu alvast uitproberen. Baat het niet, dan schaadt het ook niet. Zeg mij na, terwijl hij een plechtig gezicht trok, met de hand op zijn hart, nee, zeg het maar samen met mij, want ik heb het evenzeer nodig als jij: “Yes, we can” . Ja, ben je zover? Ik bedoel, zijn wij zover?




“Yes we can”, klonk het nog wat ijl, maar daarna klonken de stem van God en de Geest steeds luider, als een klok, als een gulle lach. En toen, op die achtste scheppingsdag, wisten ze dat het nu pas écht goed was, dat alles goed zou komen.”

Onze jonge schrijvers, Matthieu, Mark, Luuk en Jan, hielden op met schrijven, en keken elkaar glimlachend aan.

Wat een fantastisch verhaal, vonden ze allemaal. Als ze dat verder zouden vertellen, zouden de mensen dat ooit kunnen geloven?  “Only God knows”, zagen ze een schrijvertje nog even op het wateroppervlak schrijven.




MEDITATIE


De vraag rijst nu: geloven we dat ook wij zwanger kunnen worden van de Geest?

Ik denk dat wat er met Maria gebeurde, en op de dag van Pinksteren met alle aanwezigen, zeer uitzonderlijk was, iets wat ook wel een ‘bronervaring’ wordt genoemd. Je kunt zo’n ervaring niet zelf bewerkstelligen, maar je kunt er wel ontvankelijk voor worden, en Maria is de spirituele gestalte bij uitstek om ons daar bij te helpen.

Het gaat er kennelijk niet om dat er iets aan ons gebeurt wat even bijzonder is als wat er 2000 jaar geleden gebeurde met Maria en de Apostelen. Wat er wel toe doet is dat we open gaan voor datgene wat ons echt gelukkig kan maken, dat we voelen dat God van ons houdt, ons Nieuw Leven inblaast.

Dat gaat helaas niet vanzelf, soms moeten er heel wat illusies om zeep geholpen worden, moet er  trots en eigenwaan in ons afgebroken worden. Hoe kun je vol worden van God, als je vol bent van jezelf? Het moge duidelijk zijn dat ik spreek uit eigen ervaring… Het is niet dat je geen overtuigingen, idealen en plannen mag hebben. De vraag is: wil ik mezelf bezwangeren met mijn eigen projecties, of durf ik het aan om God te ontmoeten, in de wereld die mij tegemoet treedt, de ander die mij aankijkt?

Ik was onder de indruk van wat ik laatst hoorde over een ongeneeslijk zieke vrouw. Zij vroeg zich vertwijfeld af of haar geliefde nog wel van haar zou houden nu haar lichaam meer en meer aftakelde. Toen haar gevraagd werd om te denken aan iets wat haar zou kunnen helpen, kreeg zij het beeld van een engelachtige gestalte, met vleugels, die haar een ring aan haar hand toonde. Ze wist zeker dat het Maria was. Dit prachtige zinnebeeld laat mij de verbondenheid zien tussen Maria en de Heilige Geest.

In het Rozenkransgebed wordt Maria ook wel begroet als  “bruid van God de Heilige Geest”. Wat mij nog meer trof, was de onvoorwaardelijke liefde en trouw waar de ring het symbool van is. Echte liefde stoort zich niet aan lichamelijk verval, ja, liefde reikt zelfs over de grens van leven en dood heen. Ziekte kan een spirituele weg zijn, en de ervaringen van mystici leren ons dat je zielsgelukkig kunt zijn terwijl je in de meest erbarmelijke omstandigheden verkeert.

Er zijn zó veel manieren waarop de Geest over ons kan neerdalen, het gebeurt vaker dan wij denken. Een heel mooie verwoording van het “Pinkstergevoel” vind ik die van Toon Hermans in zijn lied “Het Wonder”:


In de stilte van het voorjaar heb ik ’t wonder wel eens ontmoet,

als ’t witte bloesems sneeuwde in het gras

En ik heb ’t laten sneeuwen, laten sneeuwen op m’n hoed,

in de stilte van ’t voorjaar dat je zachtjes schreien doet




Sommige mensen denken dat je gaat zweven als je door de Geest geraakt wordt. Het is inderdaad zo dat een gebeurtenis als deze je hevig kan beroeren, heel ontregelend kan werken. Maar als de Geest over je neerdaalt, zul je merken dat jij zelf steeds dieper zult indalen in de werkelijkheid van je bestaan.

 De Geest is een geest van Liefde, en het is juist de liefde die maakt dat je niet perfect hoeft te zijn, dat je de kwetsbaarheid en eindigheid van je bestaan onder ogen kunt zien, dat je met volle overgave kunt leven en sterven.

Door de liefde kun je het leed doorleven en doorstaan. Zij zorgt ervoor dat je niet bij voorbaat hoeft te vechten of te vluchten als je iets vreselijks meemaakt. Vechten of vluchten is ons aangeboren en niet perse verkeerd. Maar wat te denken als dit ontspoort in de zucht naar macht en de vlucht uit deze wereld, die zowel anderen als onszelf schade kan toebrengen? Vaak ligt hier bestaansangst aan ten grondslag. De Liefde van God doet deze teniet, schenkt ons vertrouwen in het leven. Zij verlost ons van de dwang tot controle over onszelf en over elkaar. Zij geeft ons échte vrijheid, de vrijheid van de kinderen Gods.

 De vraag is dus: durven wij in te dalen in ons bestaan op aarde, dit dal van tranen van verdriet, maar ook van geluk?

Helpt het misschien, als we allemaal, net zoals in het verhaaltje, samen met God en de Geest, van ganser harte en uit volle borst uitroepen: “Yes, We Can?”













HET SCHRIJVERKE  (Gyrinus Natans)
Guido Gezelle

O Krinklende winklende waterding
 met ‘t zwarte kabotseken aan,
 wat zien ik toch geren uw kopke flink
 al schrijven op ‘t waterke gaan!
 Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
 al zie ‘k u noch arrem noch been;
 gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
 al zie ‘k u geen ooge, geen één.
 Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
 Verklaar het en zeg het mij, toe!
 Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
 dat nimmer van schrijven zijt moe?
 Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
 en ‘t water niet meer en verroert
 dan of het een gladdige windtje waar,
 dat stille over ‘t waterke voert.
 o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, -
 met twintigen zijt gij en meer,
 en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: -
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
 Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
 gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
 geen christen en weet er wat dat bediedt:
 och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
 Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
 Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
 Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
 of ‘t water, waarop dat ge drijft?
 Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
 of is ‘et het blauwe gewelf,
 dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
 of is het u, schrijverken zelf?
 En t krinklende winklende waterding,
 met ‘t zwarte kapoteken aan,
 het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
 en ‘t bleef daar een stondeke staan:
 "Wij schrijven," zoo sprak het, "al krinklen af
 het gene onze Meester, weleer,
 ons makend en leerend, te schrijven gaf,
 één lesse, niet min nochte meer;
 wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
 niet lezen, en zijt gij zo bot?
 Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!"






 
Toelichting:


Gyrinus natans: draaikever, een soort watertor

winklende: scherpe bochten beschrijvend

kabotseken: mutsje

spegelend: spiegelend

zo zeer: zo rap

kwietelen: kwelen

kapoteken: manteltje