woensdag 23 mei 2012


PINKSTEREN
VOLTOOIING VAN DE GEESTELIJKE WEG








Met Pinksteren worden we eraan herinnerd dat de Heilige Geest in, met en door de mens tot voltooiing brengt wat begonnen is door het Scheppende Woord (Dabar) van de Vader,  en ons geschonken is door zijn Zoon, de Incarnatie van Zijn Woord. Als wij met Pinksteren zingen “Veni Creator Spiritus”, beseffen wij dan dat God zijn Scheppende Geest al in ons heeft doen ontwaken, dat de mens tot aanzijn is geroepen om mee te werken aan de voltooiing van Gods schepping?
Wij zijn niet alleen mensenkinderen, kinderen van onze vader en moeder, maar ook kind van God. Niet uit onszelf, maar in, door, en met Jezus Christus, zijn wij licht uit Licht, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Wij zijn weliswaar schepsels zoals andere primaten (halfapen, apen, mensapen) , maar we hebben van Godswege iets unieks gekregen: ons mens zijn. Juist als mensheid zijn wij beeld en gelijkenis van onze Schepper, in navolging van, en gelijkvormigheid aan Jezus Christus.



 De mens onderscheidt zich van het dier doordat hij een met rede, taal, en creativiteit begiftigd wezen is. De mens heeft van God het vermogen tot scheppen gekregen, niet in de zin dat hij uit het niets kan scheppen zoals God dat doet, maar wel dat hij de door God geschapen natuur kan omvormen tot cultuur. Om werkelijk scheppend te zijn, moet de mens beseffen en aanvaarden, dat hij sterfelijk is, dat hij uit zichzelf niets is, omdat hij immers uit het niets geschapen is. Dit besef voorkomt dat hij zich gaat beroemen op zijn scheppend vermogen, dat hij zichzelf in zijn hoogmoed aan God gelijk gaat stellen. Kees Waaijman zegt dat degene die zich onttrekt aan God en zich God zelf waant, zichzelf geamputeerd heeft van de Bron die zijn afschaduwing doorvloeide. Daarmee is hij als een droom die loslaat van de dromer en opgaat in het niets. Los van zijn Oorsprong is de afschaduwing die de mens is van God, slechts een schaduw, een begoocheling, een droom in de morgen. De Levende doet de mens leven, doordringt en bezielt hem met zijn Geestkracht. Als je werkelijk onder ogen durft te zien dat je uit jezelf niets bent, maar dat het God is die jou tot leven roept, zelfs als je diep in de put zit, en er op eigen kracht niet meer uitkomt, wordt je hart vervuld van diepe dankbaarheid voor het leven dat je ontvangt, voor alle gaven die je krijgt van de Heilige Geest. In dit licht bezien kan het doorleven van diepgaande, levensveranderende crisissen die creatieve, oorspronkelijke mensen vaak doormaken bijzonder vruchtbaar zijn.
Dat de mens geworden is tot wie hij nu is, in relatie tot God, is het gevolg van een geleidelijke ontwikkeling. Het betrekkingsgebeuren tussen mens en wereld is een georganiseerd, gefaseerd, en geordend proces van evolutie. Dit geldt ook voor het Godmenselijk betrekkingsgebeuren, zij het dat de organisatie, fasering en ordening van de schepping van de mens van Godswege plaatsvindt. Van de ene kant beweegt de mens zich in de geschiedenis, in zijn levensweg van God af, van de andere kant beweegt God zich naar de mens toe, in de persoon van Jezus Christus, die met ons Zijn Weg gaat, naar God, Oorsprong, Bron en Grond van ons bestaan. Hierbij moeten we wel bedenken dat hoe meer de mens inkeert in de bron en grond van zijn bestaan, hoe meer 'beeldloos' zowel God als de mens zullen worden. In het diepste van de ziel, door Eckhardt 'Godheid' genoemd, zijn God, mens en schepping één. God is hier 'zonder wijze', op geen enkele manier te reduceren tot ons beeld van God. Oók de ziel is hier naakt, onbekleed, zonder wijze. Hier ga je waar geen weg meer is, hier ben je thuis, hier ben je, is er louter Zijn.
Het is bijzonder troostvol om te beseffen dat God ons niet alleen tegemoet komt als wij naar Hem op zoek zijn, maar ook als wij ons van Hem afkeren, ver van Hem verwijderd zijn. Het enige wat nodig is dat wij in onze bestaansnood beseffen en erkennen dat wij niet zonder God kunnen, dat wij ons voor Hem open moeten stellen.
De schepping van de mens als beeld en gelijkenis van God kent een ontwikkeling, die terug te zien is in de Imago Dei tradities van het Oude en Nieuwe Testament. Kees Waaijman onderscheidt vier opeenvolgende momenten in het Godmenselijke betrekkingsgebeuren van het Oude Testament: de scheppingsrelatie in de randnomadische gemeenschapsspiritualiteit van de aartsvaders (verwevenheid van Schepper en schepsel, de mens als afschaduwing van God); de representatie verhouding in de koningenspiritualiteit (de mens als beeld van God, als plaatsvervanger van de Schepper die zijn schepping ordent, zegent en liefheeft); de leraar-leerling verhouding van de wijsheidsspiritualiteit in de tijd van de ballingschap (de mens die uit zijn zelf geconstrueerde wereld en uit zichzelf getrokken wordt om te leren zien met Gods ogen); de verbondsverhouding van God tot zijn volk in de priesterspiritualiteit van na de ballingschap (die de mens doet delen in Gods heerlijkheid).

Waaijman ziet de spirituele architectuur van de mens als Imago Dei ook in het Nieuwe Testament, bij Jezus Christus, als levend uit God; als Messias, Gezalfde Koning, zoon van David, zoon van God; als leerling van de Vader die het aflegt aan God gelijk te zijn; als hogepriester die de heerlijkheid van God aanschouwt en dienstbaar is aan mensen voor het Gelaat van God.

 De ontvouwing van ons mens zijn voltrekt zich niet alleen in relatie tot de Vader en de Zoon, maar ook in relatie tot de Heilige Geest, als Godmenselijke gemeenschap. In de geestelijke weg van de mens gaat het om wezenlijk contact met God. De mens ontvangt het leven uit Gods hand, om niet, ontvangt het lichaam en bloed van Christus (de ‘via positiva’ van schepping en incarnatie), sterft aan zichzelf in het doorleven van crisissen die hij in zijn leven doormaakt, wordt mét Christus ontledigd van alle beelden die oprijzen in het Godmenselijke betrekkingsgebeuren (de ‘via negativa’ van de kruisiging), verrijst mét Christus en wordt wedergeboren als kind van God (de ‘via creativa’ van opstanding, nieuwe schepping), en deelt mét Christus in de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods (de ‘via transformativa’ van neerdaling en werking van Gods Geest in de wereldgemeenschap).

 Dit is de scheppingsspiritualiteit die af te leiden is uit de geschriften van Meister Eckhart: het verhaal van de mens die Gods schepping uit het niets, van de natuurlijke wereld, tot op God doorziet en voltooit, omvormt tot cultuur, en het verhaal van Gods Scheppende Geest, die in de wereld komt, haar barensnood ziet, en het kwaad dat door de zondeval  in de wereld is gekomen, overwint. De mens als beeld van God is niet langer ondergeschikt, slaaf van onderdrukking en onrecht, maar wezenlijk vrij, in vriendschap nevengeschikt aan Gods Zoon, in broederschap met zijn medemens.

Dat we met Pinksteren mogen beseffen, dat we allen geroepen zijn om in te keren in de bron van ons bestaan, dat we worden opgenomen in de ruimte van de Vader, dat we bestemd zijn om, in de volheid, liefdevolle zelfgave en dienstbaarheid van de Zoon, inspirerend en scheppend uit te keren naar de wereld.