woensdag 10 februari 2016

VEERTIGDAGENTIJD 


De Veertigdagentijd heeft te maken met de 40 dagen dat Jezus na zijn doop in de Jordaan, door de Heilige Geest naar de woestijn wordt gedreven om door de duivel beproefd te worden. Zo is te lezen in de evangelies van Mattheus, Marcus en Lucas. Het evangelie van Johannes concentreert zich op het lijden en sterven van Jezus, zoals dat in de liturgie van de Goede Week wordt herdacht. Het getal 40 in de bijbel duidt op een voorbereiding op een significante gebeurtenis, in dit geval het lijden, sterven, en verrijzen van Jezus. Wellicht vindt de symboliek van het getal 40 zijn oorsprong in de 40 weken tussen conceptie en geboorte van een mensenkind. Is het kind na 40 weken klaar om geboren te worden, Jezus was na 40 dagen (zelf-)confrontatie in de woestijn klaar voor uitkeer naar de wereld in eenheid met de Geest, voor de verkondiging van het Evangelie. Het vasten in de woestijn betekende dat Jezus in een uiterst behoeftige toestand kwam te verkeren waarin hij helemaal op zichzelf was aangewezen, en uiteindelijk niet meer uit zichzelf kon putten. Het doel van deze inoefening, het weerstaan van de verleiding om zich te onderwerpen aan de macht van het kwaad, was het teruggeworpen worden op God, grond en bron van het bestaan. 



Tussen het Laatste Avondmaal en zijn sterven aan het Kruis, gaat dit proces verder. In de woestijn leek Jezus nog alles in de hand te hebben, nu wordt er aan hem een mystiek proces van ontbloting van de ziel tot op de Wezenskern voltrokken, waarbij hij uiteindelijk de Geest geeft, aan de Vader. Met andere woorden, de veertig dagen in de woestijn culmineerden in wat ‘de nacht van de zinnen’ genoemd zou kunnen worden, en de Kruisdood van Jezus in de ‘nacht van de geest’ (vrij naar Jan van het Kruis). 

Wat betekent dit nu voor onze navolging van Christus in de Veertigdagentijd? Het is inoefening om tot zuiverheid van hart te geraken, een proces van omkeer, inkeer, mindering, loslaten van wat overbodig en schadelijk is voor de ziel, bewaring van het wezenlijke, het goede, ware, schone, voor onszelf én de ander. Ieder kan dat op eigen wijze doen. 

LEVEN OP HET SNIJVLAK VAN BEKORING EN BEPROEVING

Na de doop in de Jordaan wordt Jezus door de Heilige Geest de woestijn in gedreven, waar hij 40 dagen en nachten door de macht van het kwaad wordt bekoord. Deze wil hem verleiden om stenen in brood te veranderen, om alle koninkrijken van de wereld te krijgen, en om zich van de tempel naar beneden te werpen. De macht van het kwaad wil gelijk in wezen zijn aan God de Vader. 
Hij koestert een vals godsbeeld, vat de almacht van God op als oppermachtigheid, volmaaktheid, onsterfelijkheid, niemand naast zich duldend, onderdrukkend. Daarom komt het kwaad tegen God in opstand, neemt hem kwalijk dat zijn schepping onvolmaakt is, wil zelf sterk en volmaakt zijn, de sterfelijkheid die inherent is aan het geschapen zijn niet aanvaarden.  Zijn bedoelingen zijn kwaadaardig, hij wil ons ten val brengen, net zoals hij bij God in ongenade is gevallen. 

God is echter totaal anders op de mens betrokken: Hij is niets anders dan gunnende, onvoorwaardelijke liefde, die wil dat wij tot waarachtig leven komen. Zijn macht is de Almacht van de Liefde. Niet voor niets verplaatst de Vader zich door de Zoon in de meest behoeftige toestand waarin de mens kan verkeren, waarin hij helemaal op zichzelf is aangewezen, en uiteindelijk niet meer uit zichzelf kan putten. Je zou kunnen zeggen dat God de Vader zichzelf in de persoon van God de Zoon op de proef stelt. Het doel van deze beproeving is de toerusting van de Zoon voor het vervullen van zijn roeping: Zoon van mensen zijn, liefdevolle zelfgave die heil brengt aan mensen, liefdevolle overgave aan de Vader tot op het kruis, de mensen die in Hem geloven verlossen uit nood en dood, hen tot Nieuw Leven wekken. Door de macht van het kwaad te weerstaan, herstelt de Zoon de gevolgen van de zondeval die door het kwaad is uitgelokt. 

Ook wij mensen leven op het snijvlak van bekoring en beproeving. 
Enerzijds worden wij voortdurend verleid om ons boven anderen te verheffen in ons streven naar volmaaktheid. Anderzijds gaan wij een geestelijke weg waarin we worden beproefd op onze menselijkheid. Door te sterven aan onszelf, laten we het waanidee los dat we volmaakt zijn of zouden moeten zijn. We accepteren onze kwetsbaarheid en sterfelijkheid. We gaan van onszelf en van elkaar houden met de liefde van God, die om ons bewogen is, en van ons houdt zoals we zijn. 

WEGTREKKEN UIT JEZELF, BINNENGAAN IN DE RUIMTE VAN GOD

“Trek op iedere plek waar je woont, weg uit het eindige en ga binnen in de oneindige ruimte die God is.” (Jan van de H. Samson). De kracht waarmee de Heilige Geest Jezus de woestijn in drijft, waar Hij door de duivel beproefd wordt (Marcus 1, 12-15), doet me denken aan kracht waarmee we bij onze geboorte de wereld in gedreven worden. We worden gekoesterd door degenen die ons liefhebben, groeien op, ontplooien ons, en vinden onze identiteit. We leren om vanuit ons centrum ons leven en de wereld om ons heen te organiseren. Uit zichzelf is de mens enerzijds geneigd om zichzelf centraal te stellen, en anderzijds om zich te spiegelen aan, te bekleden met de wereld om zich heen. 
Zo wordt de mens, terugbuigend op zichzelf, gelijkvormig aan de wereld. Maar wat nu, als dit proces wordt omgekeerd? Als wij, net als Jezus, in de kracht van ons leven, uit ons centrum verdreven worden, de eenzaamheid en de leegte van de wilde woestijn in? Reken maar dat alles in ons hiertegen in verzet komt. Op deze eenzame plek komen wij onszelf tegen, worden we geconfronteerd met de duistere kanten van onszelf. Onze drang tot zelfbehoud roept angst op, die kan omslaan in agressie.

We moeten onze kwetsbaarheid en sterfelijkheid onder ogen zien en aanvaarden. Stervend aan onszelf, worden wij ontvankelijk voor Gods genadevolle tegenwoordigheid, vinden wij in Hem ons nieuwe centrum, om bevestigd te worden in wie wij werkelijk zijn, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, gelijkvormig aan Christus. Godzijdank hoeven we niet meer onsterfelijk te worden, dat zou voor ons de hel zijn, maar zullen we uiteindelijk eeuwig leven voor Gods aanschijn.

dinsdag 2 februari 2016

OPDRACHT VAN DE HEER


Lucas 2, 22-40

[22] Toen* de tijd gekomen was dat zij zich volgens de wet van Mozes moesten reinigen, brachten ze Hem naar Jeruzalem om Hem aan te bieden aan de Heer, [23] zoals in de wet van de Heer geschreven staat: Al het mannelijke dat de moederschoot opent, zal de Heer worden toegewijd, [24] en om een offer te brengen, volgens de wet van de Heer: een koppel tortels of twee jonge duiven.
[25] Daar in Jeruzalem woonde een zekere Simeon; het was een rechtvaardige en vrome man; hij verwachtte de vertroosting van Israël en op hem rustte heilige Geest. [26] Door de heilige Geest was hem geopenbaard dat hij de dood niet zou zien voordat hij de Messias van de Heer had gezien. [27] Door de Geest geleid ging hij naar de tempel. Toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, [28] nam hij Hem in zijn armen en loofde God met de woorden:
[29] ‘Nu, Meester, laat U, zoals U gezegd hebt, uw knecht in vrede gaan; 
[30] want mijn ogen hebben uw heil gezien, 
[31] dat U ten aanschouwen van alle volken hebt toebereid, 
[32] een licht dat een openbaring zal zijn voor de heidenen en een glorie voor uw volk Israël.’ 
[33] Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat er van Hem gezegd werd. [34] Simeon zegende hen en zei tegen zijn moeder Maria: ‘Deze* jongen zal velen in Israël ten val brengen of laten opstaan. Hij zal een omstreden teken zijn [35] – ook door uw ziel zal een zwaard gaan – en zo zal onthuld worden wat er in veler harten omgaat.’
[36] Ook was daar de profetes Hanna, een dochter van Penuël, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; na haar meisjesjaren was ze zeven jaar getrouwd geweest [37] en daarna weduwe gebleven; nu was ze vierentachtig. Ze was altijd in de tempel en diende God dag en nacht met vasten en bidden. [38] Juist op dit moment voegde ze zich bij hen; ze loofde God en sprak over de jongen tegen allen die de bevrijding* van Jeruzalem verwachtten. [39] Toen zij alles hadden gedaan wat de wet van de Heer bepaalt, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. [40] De jongen groeide op en werd steeds sterker, omdat Hij vervuld werd van wijsheid* en door God rijkelijk werd begunstigd


MARIA LICHTMIS is een christelijk feest dat op 2 februari gevierd wordt. Het is de herdenking van de OPDRACHT VAN DE HEER IN DE TEMPEL, waarbij het kind Jezus voor het eerst in Jeruzalem verschijnt, en de oude Simeon, vlak voor zijn levenseinde, een loflied aanheft op Christus als het “licht voor de volken”, maar ook voorzegt dat Jezus omstreden zal zijn, en er “een zwaard door Maria’s ziel zal gaan”. Ook wordt het zuiveringsoffer herdacht dat Maria 40 dagen na de geboorte van Jezus volgens de Joodse wet moest brengen. Op deze dag worden traditioneel kaarsen gewijd en een kaarsenprocessie gehouden vóór de mis; vandaar de naam lichtmis. Het is het laatste lichtfeest in de kerstcyclus, 40 dagen na Kerstmis, en tevens een overgang naar de Paascyclus waarin Christus’ lijden, sterven en verrijzen herdacht wordt.


ALS BEGIN EN EINDE ELKAAR ONTMOETEN
Met de Opdracht van de Heer op 2 februari eindigt de Kerstcyclus. De 'gewone tijd' tussen Epifanie (einde van de Kersttijd) en de Veertigdagen tijd is een doorwerking van wat ons van Godswege in de Kersttijd is toegekomen is in ons eigen leven, de Godsgeboorte in de ziel. Ligt bij de Epifanie nog de nadruk op het pasgeboren Goddelijk Kind en de geboorteplaats, bij de Opdracht van de Heer in de tempel te Jeruzalem ligt de nadruk meer op het begin van zijn levenslang toegewijd zijn aan de Vader. Was in Bethlehem het Christuskind zelf nog middelpunt van verering en aanbidding door de herders en de wijzen, in de tempel te Jeruzalem waar zich de inwoning Gods voltrekt, wordt Jezus op zijn beurt aan de Vader opgedragen. Mooi is dat er, door de Heilige Geest gedreven, een ontmoeting is tussen Simeon en Hanna, op het einde van hun aardse leven, en Jezus, die aan het begin is van de Weg die de Vader met hem gaat. Als ik me in Simeon en Hanna verplaats, dan is het, in het aangezicht van de naderende dood, dat de gelovige mens op de drempel van de Aanschouwing Gods staat. 

Begin en einde ontmoeten elkaar. Geen eindeloze cyclus van wedergeboorten, geen slang die in zijn eigen staart bijt, maar Eeuwig Leven voor Gods Gelaat. Een Christelijk mensenkind wordt tijdens het aardse leven wedergeboren, namelijk als het ervaart dat hij/zij een kind van God is, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Niet zozeer wij reïncarneren na dit leven, het is eerder Christus die ons in- en uitgaat. Het kerkelijk jaar, met zijn cyclus van Advent - Kerstmis – Veertigdagentijd - Pasen – Hemelvaart – Pinksteren - Christus Koning laat dat mooi zien.