dinsdag 13 oktober 2015

OVERWEGING VAN HET EVANGELIE MARCUS 10, 35-45

[35] Toen kwamen Jakobus* en Johannes, de zonen van Zebedeüs, bij Hem: ‘Meester, we willen U vragen iets voor ons te doen.’ [36] Hij vroeg hun: ‘Wat wil je dan dat Ik voor jullie doe?’ [37] Ze zeiden Hem: ‘Dat een van ons rechts en de ander links van U mag zitten, als U in uw heerlijkheid gekomen bent.’ [38] Maar Jezus zei hun: ‘Je weet niet wat je vraagt*. Kunnen jullie de beker* drinken die Ik drink, of gedoopt worden met de doop waarmee Ik gedoopt word?’ [39]Ze zeiden Hem: ‘Ja, dat kunnen wij.’ Jezus zei hun: ‘De beker die Ik drink, die zullen jullie drinken, en met de doop waarmee Ik gedoopt word, daarmee zullen jullie gedoopt worden, [40] maar rechts of links van Mij zitten – het is niet aan Mij om dat te vergeven. Dat wordt gegeven aan hen voor wie dat is weggelegd.’ [41] Toen de tien dat hoorden, ergerden ze zich aan Jakobus en Johannes. [42] Daarop riep Jezus hen bij zich en zei: ‘Jullie weten dat de erkende leiders van de volken heerschappij voeren over hen, en dat hun grote mannen hun gezag laten gelden. [43] Maar zo is het onder jullie zeker niet. Wie daarentegen groot wil worden onder jullie, moet jullie dienaar zijn; [44] wie onder jullie eerste wil zijn, moet slaaf van allen zijn. [45] Want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’

De vraag van Jacobus en Johannes of zij aan Jezus' linker- en rechterzijde mogen zitten als hij in zijn heerlijkheid gekomen is, wordt misschien begrijpelijker als we bedenken dat zij getuige zijn geweest van de gedaanteverandering van Jezus op de berg Tabor. Zij zien daarbij Jezus een stralend wit kleed, te midden van Mozes en Elia. Mozes vertegenwoordigt de Wet, en Elia de Profeten uit het Oude Testament. 

Zou het kunnen zijn dat Jacobus en Johannes zich geroepen voelen om hun plaats in te nemen in de weg die Jezus met hen gaat? Het valt me op dat Petrus in dit evangelie niet genoemd wordt. Is dat misschien omdat hij Jezus hem ziet als zijn plaatsbekleder op aarde, nadat hij ten hemel is opgestegen? Jacobus zou dan de lijn van Mozes voortzetten, en Johannes de profetische traditie van Elia. Ik kom tot dit onderscheid doordat ik Jacobus zie als representant van de latere gemeente van Jeruzalem (die de nadruk meer legt op de wet), en Johannes als representant van de gemeente van Efese (die meer profetisch ingesteld was). 

Er is een groot verschil tussen de vraag van Jakobus en Johannes aan Jezus om tegemoet te komen aan hun ambities om de lijn van Mozes en Elia voort te zetten, en het verschijnen van Mozes en Elia in het visioen van de gedaanteverandering van Jezus op de berg Tabor. Net zoals Jezus hierbij niet zichzelf verheerlijkte, maar door de Vader verheerlijkt werd, kregen Mozes en Elia hun plaats in dit visioen niet door eigen toedoen, maar van Godswege. 

Waar Jakobus en Johannes een leiderschapspositie willen innemen ten opzichte van de andere leerlingen, stelt Jezus zich louter dienend op, vanuit de liefdesbeweging van God die er voor ons wil zijn, ons wil laten delen in Zijn leven. Daarbij gaat Jezus tot het uiterste, hij geeft zijn leven voor ons, tot op de dood aan het Kruis. Het leven van Jezus is ten diepste een dienen in zelfontlediging, niet een heersen in zelfverheffing. De focus van Jakobus en Johannes op de positie die zij wensen in te nemen is wellicht ook een niet onder ogen willen zien van het lijden dat het navolgen van Jezus met zich mee brengt. Deze geneigdheid kunnen we ook bij onzelf zien. Misschien kunnen wij het lijden dat we voorzien relativeren door het in verhouding te zien met de beloning die ons wacht in de hemel. 

Wat betekent dit nu voor ons, als wij Jezus willen navolgen op de weg die hij met ons gaat? De mens is van nature geneigd om zichzelf te vergelijken met anderen, zich in gunstige zin te onderscheiden van anderen. Hierdoor bevestigt hij zichzelf als degene die hij wil zijn, hier ontleent hij zijn identiteit aan. De beweging die hieraan ten grondslag ligt, is een terug buigen op zichzelf. Het is geen betrokkenheid op de ander, maar in wezen 'ik-betrokkenheid'. De Joodse filosoof Martin Buber zegt dat de mens van zichzelf uit geneigd is om in een 'ik-het verhouding' te staan tot de ander en zichzelf, met inbegrip van zijn relatie tot God. In deze verhouding is de mens 'eigenwezen', ego, zijn identiteit is een sociale constructie die hij zelf tot stand brengt.

Jezus stelt echter de gunnende liefde van God present, zonder waarom. Hij staat tot ons in een 'ik-jij verhouding', die ons volledig tot ons recht laat komen. In relatie tot God worden wij de persoon die wij ten diepste zijn, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Hij kijkt ons vrij, bevrijdt ons uit de beklemmende machten die ons afhouden van Hem en van elkaar. God wil ons laten delen in de heerlijkheid van het Goddelijke Leven. Dit is de diepere betekenis van het laatste avondmaal: niet alleen de dienaar aan tafel heeft Jezus willen zijn, maar ook het brood dat wordt gegeten, de wijn die wordt gedronken. Brood ten leven, wijn die verkwikt, die ons leven vernieuwt.

Kunnen wij onze diepe geneigdheid tot zelfbevestiging en zelfverheffing weerstaan? Jezus draait deze beweging radicaal om: grootheid krijg je niet door zelfverheffing, maar door zelfontlediging en zelfgave, door dienend leiderschap. Met andere woorden: de grootheid waar Jezus op doelt wordt ons van Godswege gegeven, niet door zelf te kiezen voor een 'groots en meeslepend leven'. Dat laatste is eigenlijk al een vorm van manipulatie om onze eigen doelen te verwerkelijken.

Wat kunnen we dan doen? Het enige wat we kunnen proberen is door die menselijke geneigdheid tot zelfverheffing en heersen over anderen heenkijken, onszelf corrigeren waar we het in onszelf waarnemen, en ons niet laten inpakken als wij gemanipuleerd worden. 

Nog belangrijker is echter, dat wij in het visioen wat Jezus ons voorhoudt mogen geloven: dat wij door dienen in zelfontlediging mogen delen in de Heerlijkheid van het Koninkrijk Gods, niet alleen in het hiernamaals, maar reeds in ons aardse leven, hier en nu. Wij vormen één grote mensenfamilie, die als zussen en broers elkaars welzijn en geluk bevorderen, totdat het het Goddelijke visioen werkelijkheid is. 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten