LUCAS 20, 27 - 38
[27] Nu kwamen er enkele sadduceeën* bij
Hem met een vraag. Zij bestrijden dat er een opstanding is. [28]‘Meester,’
zeiden ze, ‘Mozes heeft ons dit voorgeschreven: als een getrouwd man sterft
zonder dat hij kinderen heeft, moet zijn broer trouwen met die vrouw en
nakomelingen verwekken voor zijn broer. [29] Nu
waren er eens zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw en stierf
kinderloos. [30] Ook de tweede [31] en
de derde trouwden met haar, en zo alle zeven, maar ze stierven allen zonder
kinderen na te laten. [32] Nadien stierf ook de
vrouw. [33] Wiens
vrouw zal zij nu zijn bij de opstanding? Ze hebben haar toch alle zeven als
vrouw gehad.’ [34] Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen
van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, [35] maar
zij die waardig zijn bevonden om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de
opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet uitgehuwelijkt. [36] Zij
kunnen immers niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk, en als
kinderen van de opstanding zijn het kinderen van God. [37] Dat
de doden worden opgewekt, heeft Mozes zelf te verstaan gegeven in het verhaal
van de doornstruik, waarin hij de Heer aanduidt als de God van Abraham, de God
van Isaak en de God van Jakob. [38] Hij is geen God van doden maar
van levenden, want voor Hem leven ze allemaal.
Suggesties voor schriftlezingen
EEUWIG
LEVEN IS VERBONDENHEID MET DE BRON VAN HET LEVEN.
1 2 Mak 7, 1-2.9-14: Sterven
als deelgenoot van Gods Verbond
2 1 Joh 1, 1-4: Verbondenheid met de Vader
en de Zoon
3 Lc 20, 27-38: Eeuwig Leven is
verbondenheid met de Bron van het leven
INLEIDENDE NOTITIES
Wat
ik in de tekst gelezen heb.
Dat in dit evangelie de vraag naar de werkelijkheid
van de opstanding en het eeuwige leven aan de orde komt is niet verwonderlijk
zo tegen het einde van het kerkelijke jaar, vlak na Allerheiligen en
Allerzielen. Het is herfst, de avonden en nachten worden steeds langer. Meer en
meer begint het donker ons te omgeven, en worden we geconfronteerd met onze
sterfelijkheid en de eindigheid van ons aardse bestaan. Ik vraag me af met
welke bedoeling de sadduceeën het vraagstuk van de zeven kinderloze huwelijken
aan Jezus voorleggen. Zij houden zich alleen aan de schriftelijke wet, de vijf
boeken van Mozes, en interpreteren deze veelal letterlijk. Dat ze niet in de
opstanding geloven, zou dat komen omdat ze deze ook letterlijk opvatten? Dat
iemand die opstaat terugkeert uit de dood? Vermoedelijk willen de sadduceeën de
draak steken met de opvattingen van Jezus en andere farizeeën over de
opstanding en het eeuwig leven. Opvallend vind ik het verschil tussen de zeven
broers van wie het huwelijk kinderloos bleef en de zeven broers waarvan sprake
is in de eerste lezing op deze zondag van het kerkelijk jaar, uit de 2e
brief aan de Makkabeeën. Hierin worden een moeder en haar zeven zonen
blootgesteld aan verschrikkelijke martelingen omdat zij weigerden het verboden
varkensvlees te eten. De moeder en haar zonen wensten hun geloof in God en het
eeuwig leven niet prijs te geven uit angst voor lijfsbehoud. Van de Sadduceeën
is bekend dat zij twijfelden aan het nut van een persoonlijke band met God en
de persoonlijke zorg van God voor zijn mensen over de dood heen. Blijkbaar
geloofden de Sadduceeën alleen maar wat ze konden beredeneren en begrijpen.
Maar eeuwig leven is iets heel anders dan onsterfelijkheid: we keren niet terug
uit de dood, maar moeten door de nauwe poort van de dood heengaan, samen met
Jezus lijden en sterven, om ook deel te krijgen aan zijn verrijzenis, en zo aan
het eeuwige leven als kind van God.
Wat
de tekst bij mij oproept.
Jezus’ opstanding uit de dood is geen
wetenschappelijk bewijsbaar feit, maar een geloofservaring. Het is een ervaring
van verbondenheid met de Bron van het leven, van een persoonlijke band met God
die over de dood heen reikt. Dat de verrijzenis geen historisch feit is,
betekent nog niet dat het geen reëel gebeuren is. Er zijn authentieke
getuigenissen van mensen wie iets overkomen is dat blijvende sporen in de
geschiedenis heeft achtergelaten. Die sporen zijn geen bewijzen maar
ingrijpende levenservaringen. Het zijn persoonlijke, subjectieve ervaringen,
waarin iets van Gods werkzaamheid in je eigen leven blijkt. Het doet me denken
wat ik zelf heb ervaren met Eerste Pinksterdag 1996, nadat mijn moeder de dag
ervoor was overleden en ik op die avond van binnenuit kracht van haar ontvangen
had. Met Pinksteren ontving ik de kracht van de Geest tijdens het bidden van de
Glorievolle Geheimen van de Rozenkrans. Ik heb me bij haar sterven niet verlaten
en wanhopig gevoeld, maar het was een zeer vreugdevolle ervaring, omdat ook ik
opnieuw tot leven werd gewekt na het sterven aan mezelf in het jaar daarvoor.
OVERWEGING
LUCAS 20, 27-38:
EEUWIG
LEVEN IS VERBONDENHEID MET DE BRON VAN HET LEVEN.
Dat in dit evangelie de vraag naar de werkelijkheid
van de opstanding en het eeuwige leven aan de orde komt is niet verwonderlijk
zo tegen het einde van het kerkelijke jaar, vlak na Allerheiligen en
Allerzielen. Het is herfst, de avonden en nachten worden steeds langer. Meer en
meer begint het donker ons te omgeven, en worden we geconfronteerd met onze
sterfelijkheid en de eindigheid van ons aardse bestaan. Ik vraag me af met
welke bedoeling de sadduceeën het vraagstuk van de zeven kinderloze huwelijken
aan Jezus voorleggen. Zij houden zich alleen aan de schriftelijke wet, de vijf
boeken van Mozes. Dat ze niet in de opstanding geloven, zou dat komen omdat ze
deze ook letterlijk opvatten? Dat iemand die opstaat terugkeert uit de dood?
Vermoedelijk willen de sadduceeën de draak steken met de opvattingen van Jezus
en andere farizeeën over de opstanding en het eeuwig leven. Opvallend vind ik
het verschil tussen de zeven broers van wie het huwelijk kinderloos bleef en de
zeven broers waarvan sprake is in de eerste lezing op deze zondag van het
kerkelijk jaar, uit de 2e brief aan de Makkabeeën. Hierin worden een
moeder en haar zeven zonen blootgesteld aan verschrikkelijke martelingen omdat
zij weigerden het verboden varkensvlees te eten. De moeder en haar zonen wensten
hun geloof in God en het eeuwig leven niet prijs te geven uit angst voor
lijfsbehoud. Van de Sadduceeën is bekend dat zij twijfelden aan het nut van een
persoonlijke band met God en de persoonlijke zorg van God voor zijn mensen over
de dood heen. Blijkbaar geloofden zij alleen maar wat ze konden beredeneren en
begrijpen. Maar eeuwig leven is iets heel anders dan onsterfelijkheid: we keren
niet terug uit de dood, maar moeten door de nauwe poort van de dood heengaan,
samen met Jezus lijden en sterven, om ook deel te krijgen aan zijn verrijzenis,
en zo aan het eeuwige leven als kind van God. Jezus’ opstanding uit de dood is
geen wetenschappelijk bewijsbaar feit, maar een geloofservaring, een beleving
vanuit de diepte van verbondenheid met de Bron van het leven, van een
persoonlijke band met God die over de dood heen reikt. Dat de verrijzenis geen
historisch feit is, betekent nog niet dat het geen reëel gebeuren is. Er zijn
authentieke getuigenissen van mensen wie iets overkomen is dat blijvende sporen
in de geschiedenis heeft achtergelaten. Die sporen zijn geen bewijzen maar
ingrijpende levenservaringen. Het zijn persoonlijke, subjectieve ervaringen,
waarin iets van Gods werkzaamheid in je eigen leven blijkt. Het doet me denken
wat ik zelf heb ervaren met Eerste Pinksterdag 1996, nadat mijn moeder de dag
ervoor was overleden en ik op die avond van binnenuit kracht van haar ontvangen
had. Met Pinksteren ontving ik de kracht van de Geest tijdens het bidden van de
Glorievolle Geheimen van de Rozenkrans. Ik heb me bij haar sterven niet
wanhopig en verlaten gevoeld, maar het was een zeer vreugdevolle ervaring,
omdat ook ik opnieuw tot leven werd gewekt na het sterven aan mezelf in het
jaar daarvoor.
GEBED
Goede God, Jij die de Bron bent van alle leven, laat
ons, in het voetspoor van jouw Zoon Jezus Christus, tot in de eeuwigheid met
jou verbonden blijven, tot over de grenzen van de dood heen.