PINKSTERVERHAALTJE
Er waren eens vier jonge mannen. Zij heetten
Matthieu, Mark, Luuk, en Jan. Zij hadden veel meegemaakt van wat er met Jezus
en Maria gebeurd was. Zij waren er getuige van, dat de Heilige Geest op de dag
van Pinksteren neerdaalde over Maria, de leerlingen, en iedereen die erbij
was. En ze vroegen zich af: wat was dit
toch, in hemelsnaam? Dat geraas van de wind die plotseling opstak, en die gekke
vlammetjes die boven ieders hoofd te zien waren. Het ging als een lopend
vuurtje rond, iedereen begon wild enthousiast te praten, en ze verstonden
elkaar ook nog! Ze moesten ook meteen denken, wat er met Maria gebeurde, toen
de engel aan haar verscheen en haar zij dat ze zwanger zou worden van de
Heilige Geest, en een zoon zou baren, die Jezus genoemd zou worden. Nee, het
was geen inbeelding, want Jezus, die kwam er echt, ze waren immers met hem
opgetrokken. Ze maakten mee dat hij wonderen deed, aan het kruis gestorven was,
maar op de derde dag uit het graf verrees, dat hij aan zijn geliefden verscheen,
en ten hemel opvoer. Het was allemaal echt gebeurd, maar wat betekende dit
toch, in Godsnaam? Hoezeer hun hersens
ook kraakten, ze kwamen er niet uit.
Op een mooie pinksterdag, zaten ze te mijmeren bij
een vennetje. Ze zagen van die grappige kevertjes krinkelend en winkelend over
het spiegelende wateroppervlak gaan, en plotseling viel het kwartje: ze moesten
gewoon opschrijven wat hun inviel! (geen
wonder, want die kevertjes worden ook wel ‘schrijvertjes’ genoemd, en Guido
Gezelle heeft er een prachtig gedicht over gemaakt).
En zo vertelden ze elkaar het volgende verhaaltje,
en schreven het meteen op:
Ik zal tegen Maria zeggen dat ze jou Jezus moet
noemen. Stel je eens voor, dat jij geboren zult worden als een klein
mensje, dat er goed voor je gezorgd zal
worden. Fijn toch? Van al dat geschep word je toch alleen maar moe? Iedereen
zal met Maria meeleven, zij zullen ook een beetje zwanger zijn, jij zult ook
hun kindje zijn. Iedereen zal vertederd om jou zijn.
Alsof het dáárom gaat! De mens zal nooit doorgronden dat ik zal
moeten sterven om weer te verrijzen, en dat degenen die echt in mij geloven,
samen met mij zullen sterven en verrijzen, ooit. Pas dan zullen zij met mij
verenigd zijn, tot in eeuwigheid gelukkig zijn. Maar het einde is nog lang niet
nabij: tot die tijd zal ik telkens weer mijn Geest, jou dus als het ware, over
hen uitstorten, hen nieuw leven inblazen, als zij alle moed verloren hebben”.
Maar eerlijk gezegd, de moed zinkt mij nu al een
beetje in de schoenen, als ik bedenk wat mij allemaal te wachten staat. “Zeg
Geest, weet jij iets om mij dat laatste zetje te geven, dat ik niet een al te
harde landing op aarde zal maken? De Geest hoefde zich niet lang te bedenken.
Hij wist dat er ooit iemand geboren zou worden die de mensen moed in zou
spreken in moeilijke tijden, hen weer hoop zou geven.
“Vooruit met de geit”, zei de Geest, ik ga het nu
alvast uitproberen. Baat het niet, dan schaadt het ook niet. Zeg mij na,
terwijl hij een plechtig gezicht trok, met de hand op zijn hart, nee, zeg het
maar samen met mij, want ik heb het evenzeer nodig als jij: “Yes, we can” . Ja,
ben je zover? Ik bedoel, zijn wij zover?
“Yes we
can”, klonk het
nog wat ijl, maar daarna klonken de stem van God en de Geest steeds luider, als
een klok, als een gulle lach. En toen, op die achtste scheppingsdag, wisten ze
dat het nu pas écht goed was, dat alles goed zou komen.”
Onze jonge schrijvers, Matthieu, Mark, Luuk en Jan,
hielden op met schrijven, en keken elkaar glimlachend aan.
Wat een fantastisch verhaal, vonden ze allemaal.
Als ze dat verder zouden vertellen, zouden de mensen dat ooit kunnen
geloven? “Only God knows”, zagen ze een
schrijvertje nog even op het wateroppervlak schrijven.
MEDITATIE
De vraag rijst nu: geloven we dat ook wij zwanger kunnen worden van de Geest?
Ik denk dat wat er met Maria gebeurde, en op de dag van Pinksteren met
alle aanwezigen, zeer uitzonderlijk was, iets wat ook wel een ‘bronervaring’
wordt genoemd. Je kunt zo’n ervaring niet zelf bewerkstelligen, maar je kunt er
wel ontvankelijk voor worden, en Maria is de spirituele gestalte bij uitstek om
ons daar bij te helpen.
Het gaat er kennelijk niet om dat er iets aan ons gebeurt wat even
bijzonder is als wat er 2000 jaar geleden gebeurde met Maria en de Apostelen.
Wat er wel toe doet is dat we open gaan voor datgene wat ons echt gelukkig kan
maken, dat we voelen dat God van ons houdt, ons Nieuw Leven inblaast.
Dat gaat helaas niet vanzelf, soms moeten er heel wat illusies om zeep
geholpen worden, moet er trots en
eigenwaan in ons afgebroken worden. Hoe kun je vol worden van God, als je vol
bent van jezelf? Het moge duidelijk zijn dat ik spreek uit eigen ervaring… Het
is niet dat je geen overtuigingen, idealen en plannen mag hebben. De vraag is:
wil ik mezelf bezwangeren met mijn eigen projecties, of durf ik het aan om God
te ontmoeten, in de wereld die mij tegemoet treedt, de ander die mij aankijkt?
Ik was
onder de indruk van wat ik laatst hoorde over een ongeneeslijk zieke vrouw. Zij
vroeg zich vertwijfeld af of haar geliefde nog wel van haar zou houden nu haar
lichaam meer en meer aftakelde. Toen haar gevraagd werd om te denken aan iets
wat haar zou kunnen helpen, kreeg zij het beeld van een engelachtige gestalte,
met vleugels, die haar een ring aan haar hand toonde. Ze wist zeker dat het
Maria was. Dit prachtige zinnebeeld laat mij de verbondenheid zien tussen Maria
en de Heilige Geest.
In het
Rozenkransgebed wordt Maria ook wel begroet als
“bruid van God de Heilige Geest”. Wat mij nog meer trof, was de onvoorwaardelijke
liefde en trouw waar de ring het symbool van is. Echte liefde stoort zich niet
aan lichamelijk verval, ja, liefde reikt zelfs over de grens van leven en dood
heen. Ziekte kan een spirituele weg zijn, en de ervaringen van mystici leren
ons dat je zielsgelukkig kunt zijn terwijl je in de meest erbarmelijke
omstandigheden verkeert.
Er zijn zó
veel manieren waarop de Geest over ons kan neerdalen, het gebeurt vaker dan wij
denken. Een heel mooie verwoording van het “Pinkstergevoel” vind ik die van
Toon Hermans in zijn lied “Het Wonder”:
In de stilte van het voorjaar heb ik ’t wonder wel
eens ontmoet,
als ’t witte bloesems sneeuwde in het gras
En ik heb ’t laten sneeuwen, laten sneeuwen op m’n
hoed,
in de stilte van ’t voorjaar dat je zachtjes schreien
doet
Sommige
mensen denken dat je gaat zweven als je door de Geest geraakt wordt. Het is
inderdaad zo dat een gebeurtenis als deze je hevig kan beroeren, heel
ontregelend kan werken. Maar als de Geest over je neerdaalt, zul je merken dat
jij zelf steeds dieper zult indalen in de werkelijkheid van je bestaan.
Door de
liefde kun je het leed doorleven en doorstaan. Zij zorgt ervoor dat je niet bij
voorbaat hoeft te vechten of te vluchten als je iets vreselijks meemaakt.
Vechten of vluchten is ons aangeboren en niet perse verkeerd. Maar wat te
denken als dit ontspoort in de zucht naar macht en de vlucht uit deze wereld,
die zowel anderen als onszelf schade kan toebrengen? Vaak ligt hier
bestaansangst aan ten grondslag. De Liefde van God doet deze teniet, schenkt
ons vertrouwen in het leven. Zij verlost ons van de dwang tot controle over
onszelf en over elkaar. Zij geeft ons échte vrijheid, de vrijheid van de
kinderen Gods.
Helpt het
misschien, als we allemaal, net zoals in het verhaaltje, samen met God en de
Geest, van ganser harte en uit volle borst uitroepen: “Yes, We Can?”
HET
SCHRIJVERKE (Gyrinus Natans)
Guido Gezelle
O Krinklende
winklende waterding
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.
o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, -
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: -
Wat schrijft
en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft, en ‘t en staat in het water
niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?
Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?
En t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:
"Wij schrijven," zoo sprak het,
"al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen
Name van God!"
Toelichting:
Gyrinus
natans: draaikever, een soort watertor
winklende:
scherpe bochten beschrijvend
kabotseken:
mutsje
spegelend:
spiegelend
zo zeer: zo
rap
kwietelen:
kwelen
kapoteken:
manteltje