MARCUS 1, 14-20
14 Maar nadat Johannes overgeleverd was, kwam
Jezus in Galilea de goede boodschap van God verkondigen 15 en zei: ‘De tijd is
rijp en het koninkrijk van God is ophanden. Bekeer u! Heb geloof in de goede
boodschap.’
Roeping van enkele vissers
16 Toen Hij eens langs het Meer van Galilea
liep, zag Hij Simon en Simons broer Andreas op het meer hun netten uitgooien;
want het waren vissers. 17 Jezus sprak hen aan: ‘Kom achter Mij aan, en Ik zal
jullie tot vissers van mensen maken.’ 18 En meteen lieten ze de netten achter
en volgden Hem. 19 Een eindje verder zag Hij Jakobus van Zebedeüs en zijn broer
Johannes; ze waren in hun boot de netten aan het klaren. 20 Meteen riep Hij
hen; en ze lieten hun vader Zebedeüs met zijn arbeiders in de boot achter en gingen
achter Hem aan.
Suggesties voor schriftlezingen
INLEIDENDE NOTITIES
Ex 3: 7-15: Ik
zal er zijn, is Mijn Naam
Hnd 13: 29-33: Mijn
Zoon ben jij, Ik heb je vandaag verwekt
Mc 1: 14-20: Wezer
woont in mij en heeft mij lief, dus ik ben!
Wat ik
in de tekst gelezen heb.
Wat
mij in het eerste hoofdstuk van het Marcus evangelie opvalt is de directheid en
de onmiddellijkheid in de gebeurtenissen en het optreden van Jezus. Dat geldt voor de doop van Jezus in de Jordaan, de
beproeving van Jezus in de woestijn, en in deze perikoop de roeping van de
eerste leerlingen. Ik neig ertoe de roeping van de eerste leerlingen te zien
als het onmiddellijke gevolg van Jezus’ roeping bij zijn doop in de Jordaan.
Het neerdalen van de Heilige Geest is een onmiddellijke Godservaring: de Vader
spreekt door de Geest de Zoon persoonlijk aan, en bevestigt Hem in zijn diepste
identiteit: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik vreugde.
Als
Jezus na zijn beproeving in de woestijn oproept tot bekering, zegt hij dat het
koninkrijk van God nabij is. Als ik het goed begrijp betekent dit dat het
koninkrijk Gods ons nabij is in de persoon van Jezus Christus, die ons door
Zijn aanspraak direct in contact brengt met God de Vader. Als Jezus de eerste
leerlingen roept, zijn zij zeer ontvankelijk: zij gaan direct in op Jezus’
aanspraak, zonder enig voorbehoud. Wat hierbij mogelijk een rol speelt, is dat
Jezus mystagogisch te werk gaat: Jezus spreekt hen aan als visser, terwijl zij
aan het vissen zijn. Hij sluit aan bij hun werkelijkheid. Van de andere kant
worden zij ontrukt aan hun dagelijkse werkelijkheid: zij laten de gemeenschap
waar zij deel van uitmaken achter zich, en hun beroep krijgt een verstrekkende
betekenis: zij zullen vissers van mensen worden.
Wat
de tekst bij mij oproept.
De betekenis van dit evangelie is voor mij
persoonlijk gelegen in het proces van bekering wat ik heb doorgemaakt en mijn
roeping op Pinksterzondag 1996, de dag na het overlijden van mijn moeder. Mijn
bekering en roeping hebben een cruciale rol gespeeld bij de voltooiing van het
proces van persoonswording dat ik heb ondergaan. Ik was bezig met een
jarenlange zoektocht naar mijn identiteit, onder andere door astrologisch
georiënteerd zelfonderzoek. In dit proces raakte ik verwikkeld in de ene na de
andere crisis, en viel ik steeds weer terug in oude patronen van het zoeken
naar zelfbevestiging. Godzijdank werd deze hele mentale constructie van de
wereld en van mezelf opengebroken, en werd ik bevrijd door de persoonlijke
aanspraak van God. Ik ontving een kostbaar geschenk, mijn diepste identiteit
als geliefd kind van God. De belangrijkste les die ik heb geleerd, is deze. De
filosofische bewering, ik denk dus ik ben (en ik ben wat ik denk dat ik ben)
klopt niet. Het is eerder: God, die mij geschapen heeft naar Zijn beeld en
gelijkenis, woont in mij en heeft mij lief, dus ik ben!
OVERWEGING MARCUS 1, 14-20:
WEZER
WOONT IN MIJ EN HEEFT MIJ LIEF, DUS IK BEN!
Wat
mij bij het Marcus evangelie opvalt is de directheid en de onmiddellijkheid bij
de doop van Jezus in de Jordaan, zijn beproeving in de woestijn, en in deze
perikoop de roeping van de eerste leerlingen. De roeping van de eerste
leerlingen komt voort uit Jezus’ roeping bij zijn doop in de Jordaan. Het
neerdalen van de Heilige Geest is een onmiddellijke Godservaring: de Vader
spreekt door de Geest de Zoon persoonlijk aan, en bevestigt Hem in zijn diepste
identiteit: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik vreugde’’. Als Jezus
oproept tot bekering, zegt hij dat het koninkrijk van God nabij is. Betekent
dit dat het koninkrijk Gods ons nabij is in de persoon van Jezus Christus? Als
Jezus de eerste leerlingen roept, zijn zij zeer ontvankelijk: zij gaan direct
in op Jezus’ aanspraak. Jezus gaat mystagogisch te werk: hij spreekt hen aan
als visser, terwijl zij aan het vissen zijn; hij sluit aan bij hun
werkelijkheid. Van de andere kant worden zij ontrukt aan hun dagelijkse
werkelijkheid: zij laten de gemeenschap waar zij deel van uitmaken achter zich,
en hun beroep krijgt een verstrekkende betekenis: zij zullen vissers van mensen
worden. De betekenis van dit evangelie
is voor mij persoonlijk gelegen in de bekering die ik heb doorgemaakt, en mijn
roeping op Pinksterzondag 1996, de dag na het overlijden van mijn moeder. Dit
alles heeft een cruciale rol gespeeld bij mijn persoonswording. Ik heb
jarenlang gezocht naar mijn identiteit o.a. door de studie van psychologie en
astrologie. Ik raakte verwikkeld in de ene na de andere crisis, en viel steeds
weer terug in oude patronen van het zoeken naar zelfbevestiging. Godzijdank
werd deze mentale constructie van de wereld en van mezelf opengebroken, en werd
ik bevrijd door de persoonlijke aanspraak van God. God schonk mij mijn diepste
identiteit als geliefd kind van God. Ik ben tot het inzicht gekomen dat de
filosofische bewering: ik denk dus ik ben, niet juist is. Nee, God, die mij
geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis, woont in mij en heeft mij lief,
dus ik ben! De mens zijn kan zijn ware identiteit nooit vinden in het proces
van individualisering. Martin Buber zegt dat het ik van het grondwoord ik-het
verschijnt als eigenwezen, doordat het zich tegen andere eigenwezens afzet. Het
ik van het grondwoord ik-jij verschijnt als persoon, doordat hij met andere
personen in betrekking treedt. Dit besef dringt steeds meer tot de politiek,
bijvoorbeeld in de christendemocratische notie van het personalisme, dat de
persoon deel heeft aan de gemeenschap, als tegenhanger van de neoliberale notie
van individualisering, waarbij men zich van anderen probeert te onderscheiden,
door zichzelf te profileren en te wedijveren met anderen. Hierbij moet wel
gezegd worden dat de grondslag van deze verbondenheid is gelegen in de
Godmenselijke gemeenschap, zoals Titus Brandsma in zijn geschriften telkens
weer naar voren brengt. Het besef van verbondenheid met God en met elkaar is
volgens hem “wel het schoonste, dat ter redding uit de huidige nood, kan worden
gedacht”.
GEBED
Goede, genadige God, delf mijn gezicht op, maak mij
mooi. Dat ik gevonden mag worden door jouw Zoon Jezus Christus, dat ik mezelf
opnieuw mag verstaan, en leven bloot en onomwonden, aan niets en niemand meer
ten prooi. Delf mijn gezicht op, maak mij mooi. Amen.